Gentlemen's Watch probeerde hem al langer te strikken, vergeefs. En dan ineens, op een zonovergoten dag in maart is er e-mail: “Ha Hans, Let’s Talk, Groet! Ad.”
Tekst & fotografie: Hans van Wetering
Wanneer schikt het, vraag ik als ik hem daags erna bel. Volgende week? De week erop? “Kom nu,” klinkt het beslist, “de zon schijnt, en elke dag is anders, alles verandert voortdurend, kijk naar Trump.” Een gulle lach. Ik spartel nog wat tegen, het interview een beetje voorbereiden, dat zou toch wel handig zijn. Maar Visser is vastbesloten. Ok, hoe laat dan? Einde van de middag? “Nee joh, de zon schijnt nu, kom nu!”
Hij geeft een ongelofelijk uitgebreide routebeschrijving –daar bij die witte boerderij links, dan een klein huisje rechts, met opmerkelijke witte gevel, dan dat straatje in bij… je ziet dan… en daar ga je… en dan kom je bij….– en een uur later zitten we op een terras in het centrum van Laren. Zíjn terras, want Visser woont vlakbij, iedereen kent hem hier. Tijdens het interview wordt hij voortdurend door voorbijgangers gegroet.
“Je moet wel even de naam van het terras noemen”, zegt Visser als we gaan zitten: “De Lex, we zitten bij de Lex! Aardige mensen, zijn net begonnen, vandaar. Maar goed, schoonheid dus, laten we beginnen, we kijken wel waar we uitkomen.”
“Dat bijzondere van dat leven waar je ingesmeten bent -zo van: regel het maar, zoek het maar uit met je rotzooi…”
De meeste mensen kennen Ad Visser (Amsterdam, 28 april 1947) van Toppop, het iconische popprogramma dat de AVRO uitzond tussen 1970 en 1985. Maar dat is slechts een deel van het verhaal. Visser maakte niet alleen talloze radio- en tv-programma’s, hij schreef ook boeken, maakte theater (met intrigerende titels als ‘Hitec-heroes’ en ‘De tirade van de dolle hond’) en art performances (zo toverde hij een Boeing 747 om in een muziekinstrument).

Labelmanager van het prominente recordlabel Island Records voor platenmaatschappij Universal, dat was hij eveneens. En oh ja, ook nog marketing gestudeerd, “want dat deed destijds niemand in de muziekindustrie, leek me handig.” Dat kwam hem van pas toen hij als jonge jongen het AVRO-gebouw binnensloop (“Ik ging naar de AVRO, want dat vond ik een mooi gebouw. Ik liep eerst langs alle gebouwen, de VPRO had wat villaatjes, leek me niks, en het TROS-gebouw dat was echt verschrikkelijk, een sick building”) en daar onaangekondigd bij de directeur programma’s binnenstapte om een radioprogramma te pitchen, de Superclean Dreammachine: “Er zou music te horen zou zijn die niet op de Nederlandse radio te horen was, zei ik. En dat het toch precies bij de AVRO paste om breed repertoire aan te bieden, een programma voor jongeren! Groot in het buitenland al! Dit gaat enorm worden! Niet lang daarna belden ze: ga het maar maken. Dat was in 1968, toen is het allemaal begonnen.”
Visser groeide op in het sjieke Amsterdam Zuid. Zijn vader was graanhandelaar, zijn moeder schilderde, ontwierp hoeden. Een cultuur minnend gezin, waarin hij al jong werd meegenomen naar het stedelijk museum (“De tentoonstelling Bewogen Bewegen, in 1961, met Pol Bury en Jean-Pierre Tinguely: ik vond het prachtig. Vandaar vertrok het schip…”) al heel jong alle vrijheid kreeg om zijn eigen weg te gaan. Letterlijk ook.
Gevraagd naar zijn eerste schoonheidservaring begint Visser over de route die hij als kleine jongen aflegde van huis naar school, dat hij sommige straten meed omdat hij de gebouwen lelijk vond, dat hij omliep via het concertgebouw. Visser noemt straat na straat na straat, alsof hij de route op dat moment opnieuw loopt, de gebouwen en de straten opnieuw ziet.
Waarom dat ene gebouw nou mooi is en dat andere verschrikkelijk, waarom dat ene nummer je bij de strot grijpt en dat andere niet, je moet er vooral niet te veel analyseren, zegt Visser: “want dan ga je dat proces in taal omzetten, maak je er definities van. En perceptie en woordgebruik, daar zitten kilometers tussen, mijlen, lichtjaren! Zodra je het gaat benoemen, verstoor je dat bijzondere proces.”

Visser deed van alles, maar hij ziet zichzelf in de eerste plaats als singer-songwriter. In de tijd dat hij als radio- en tv-maker beroemd was, maakte hij popmuziek, deels onder de radar, en dat was bewust. Hij had genoeg ellende gezien, zegt Visser, muzikanten vermalen door de industrie, ten onder gaand aan het wilde leven. Hij had begin jaren tachtig nationaal en internationaal succes met zijn multi-mediaproject Sobrietas, een futurologische roman met bijbehorende soundtrack. Had een top 5 hit in Italië. Hij maakte het zelf mee: “Toen dacht ik: mijn god, ik moet zorgen dat ik nooit groot succes heb, dan ga ik naar de klote, want dit bevalt me héél erg. Als ik een gouden plaat scoorde, dat is meerdere keren gebeurd, dan liet ik het project meteen los.”
De zoveelste voorbijganger groet Visser, een slok koffie, stilte. Dan ineens: “Als ik mezelf zo hoor praten… ik praat over mijzelf als een succesverhaal. Dat moet je doseren, hoor Anders zeggen ze: heeft hij dan godverdomme helemaal geen rotzooi meegemaakt? Wat een klootzak! Ik hoef nooit meer wat van hem te horen.” Schaterlach.
“Naderhand zeiden we tegen elkaar: ja, als het daar was afgelopen, wat een fantastisch slot was dat geweest!”
Hij bleef muziek maken al die jaren, maar niet volgens de formats die op de radio werden gevraagd. Geen succes zoeken, maar de muziek zuiver houden, zegt Visser. Daar ging het hem om. Je intuïtie volgen en dan zien waar je uitkomt. Een avant-garde popbandje, Blurpp, daar begon het mee, in de jaren zestig. “We zouden op een dag optreden op tv. Ik had een nummer geschreven met de tekst ‘Iek, Iek I’m a freak, en ik krijg een kick van een flesje prik’. Dat werd door de omroepdirectie dezelfde dag tegengehouden.” Visser lachend: “Het argument was: het gaat hier vast over verdovende middelen.” Inmiddels maakte hij meer dan veertig albums, waarvan zo’n 28 als soloartiest.
Visser is een spraakwaterval, rijgt voortdurend anekdotes aan elkaar. “Ik dwaal af,” zegt hij na de zoveelste uitweiding, “zo gaat je verhaal naar de klote. Want ik moet een aantal dingen nog wel vertellen.” Hij pakt zijn telefoon, zoekt iets. Het blijkt een lijstje dat hij maakte in de tijd dat schrijver dezes onvoorbereid in de auto zat onderweg naar dit terras. (Leest) “Nee, dat hoeft niet…” (leest verder) “Oh ja, dat ja… of je er wat mee doet, maakt niet uit, maar ik moet het verteld hebben, anders is het niet goed.”
Hoe hij zijn echtgenote ontmoette, dat moet verteld. Want ook dat is een verhaal over schoonheid; een verhaal waarin de legendarische gitaarversterker VOX AC30 – de versterker die onder meer de Rolling Stones en de Beatles gebruikten- een hoofdrol speelt. Niemand had er zo een. En Visser kon er onverwacht een uitproberen tijdens een op het laatste moment ingelast optreden. “Maximaal volume natuurlijk! Prachtig! Zo lekker! Zo mooi!” Echtgenote Melanie zat in de zaal. 57 jaar zijn ze nu samen.
“De schoonheid van verbinding,” zegt hij even later. “Als we samen een stad bezoeken, gaan we onze eigen weg. Ik heb hele lange benen, zij korte, dat werkt niet. We spraken dan altijd af op een bepaald punt. Maar op een gegeven moment zeiden we, als we in een stad waren waar we nog nooit waren geweest: we spreken niets af, en kijken waar we dan uitkomen. En het fascinerende is: we komen elkaar altijd weer tegen. Die routes komen uiteindelijk samen. Ja, dat is schoonheid. Het gaat buiten elke logica om. Blijkbaar hebben we een bijzondere radar ontwikkeld samen. Dat is de schoonheid, de diepte van die verbinding, dat je zo sensorisch verbonden kan zijn.”

Routes, sporen, paden; de woorden komen tijdens het interview steeds terug. De route van huis naar school, de route langs de omroepgebouwen, de routes die Visser en zijn vrouw separaat lopen, de route van Amsterdam-centrum naar dit terras in Laren. Routes vaak ook die je kiest zonder precies te weten waarom, sporen en paden waarop je beland “als je alle ramen van je perceptievermogen continu openhoudt”. Routes die steeds vertakken zonder dat je er bewust greep op hebt, zoals dit gesprek zelf ook zo’n uitwaaierende route blijk te zijn, “zoals het leven zelf,” zegt Visser.
Het komt op zijn project De Parade van de Hemelse Tragedie. Van alle dingen die Visser deed, is dit misschien wel het meest bizarre. Het is een song van 8 uur en 39 minuten. Het langste nummer ooit geschreven. En zoals bij vele andere dingen die hij maakte, het was niet de bedoeling, zegt Visser: “Ik hanteerde geen norm, ik volgde het pad dat het nummer aangaf. Ik had natuurlijk kunnen zeggen: zestien coupletten, dat is goed voor de radio. Maar dat interesseert me niets. Ik ben bezig met een avontuur. De song leidt me naar waar ik uit moet komen. De motor van dat proces is: vertrouwen. Ik liet het los en zo kwamen er steeds meer coupletten bij. Op een gegeven moment dacht ik: dit houdt nooit meer op, dit gaat door tot mijn dood. En dat accepteer ik ook. Maar toen, na 1050 coupletten, werd het stil, het was klaar. I had een song met een begin, een midden en een eind.”
De muziekindustrie reageerde schamper, de kunstwereld zag het anders. Visser werd benaderd door het Groninger Museum. Het nummer werd een performance, werd door het museum aangekocht; de enige popsong ter wereld in een museumcollectie.
“Waar de song over gaat? Over het gemodder en gedoe van de mens, altijd maar bezig met grip te krijgen op het bestaan en de essentie van het leven te ontdekken. De schoonheid van de mystiek, dat is het eigenlijk. Dat bijzondere van dat leven waar je ingesmeten bent -zo van: regel het maar, zoek het maar uit met je rotzooi– en dat er zoveel lagen zijn; dat je denkt dat het in je hoofd gebeurt, maar dat het ondertussen ook elders is, dat je denkt een leuk idee te hebben, maar dat het er eigenlijk al was bij wijze van spreken, in allerlei vormen, die allemaal meespelen: die mystiek, dat is prachtig.”
Een oudere dame met goudgerande vlinderzonnebril, spierwit haar en een zo mogelijk nog wittere poedel groet hartelijk (“Alles goed, Adje?”), de serveerster komt opnieuw langs om te vragen of alles naar de zin is (Visser opnieuw: “De Lex hè! De Lex!”). Hij vertelt nog over zijn laatste project, een plaat gemaakt samen met het Metropole-orkest, getiteld Meedogenloos: Casanova, Gainsbourg en Dali (“een missie om hun brein te hacken”) en dan is het tijd om foto’s te nemen, inclusief een selfie voor de echtgenote van schrijver dezes: want Ad Visser was een held, ze is met Toppop opgegroeid. “Ik ook,” zegt Visser. “Het is voor mij niet anders, ik heb dezelfde reis gemaakt.”
Hij kijkt nog een keer in zijn lijstje met verhalen die hij wilde vertellen. “Nou ja, het is al meer dan genoeg zo. Maar ik zal zeggen wat je nu mist. Ik had nog willen vertellen over de schoonheid van de natuur, over de absolute stilte. En wat je ook mist: de schoonheid van het noodlot. In Griekenland raakten Melanie en ik op een jacht en kwamen we in een verschrikkelijke storm terecht. Golven van zeven tot twaalf meter. Dat was zo mooi! Af en toe kwam de zon daar doorheen, door die schuimende golven! Ik lag op het dek en die golven sloegen op mij neer, dat deed pijn! En koud, koud, nog nooit zo koud gehad in mijn leven. We waren heel dicht bij elkaar, maar konden niet met elkaar praten, zo hard loeide de storm. Naderhand zeiden we tegen elkaar: ja, als het daar was afgelopen, wat een fantastisch slot was dat geweest!”