Is een Dino wél een Ferrari of toch niet? Je kunt het je bij het zien van de auto op deze pagina’s misschien bijna niet voorstellen, maar in de sixties was dit een heet hangijzer. Op deze ranke, lage en sprekend vormgegeven sportwagen prijkt namelijk geen Cavallino Rampante. Waarom? Omdat deze Ferrari Dino 206 GT een ‘instappertje’ was die het commercieel moest winnen van de Porsche 911.
Tekst: Jeroen Jansen Beeld: Tom Gidden, Courtesy of RM Sotheby’s
Ferrari opereert ook in de jaren ’60 in een bijzonder segment. Het Italiaanse merk grossiert in droomauto’s met machtige twaalfcilinders en prijskaartjes die Jan-met-de-pet steil achterover doen slaan. Ondertussen heeft Porsche haar 911 gelanceerd in 1964. Een sportauto die nog steeds niet bereikbaar is voor de gewone man, maar wel te betalen is voor een veel breder publiek dan een Ferrari. En dat zet ‘Il Commendatore’ Enzo Ferrari aan het denken: kan die strategie ook voor hem werken?
Hij besluit het erop te wagen en zet zijn zinnen op een basismodel dat het moet opnemen tegen die topper uit Duitsland. Maar dan wel zonder dat de merknaam Ferrari daardoor wordt beïnvloed. Ferrari moet blijven staan voor luxe, exclusiviteit en misschien ook een zweem van onbereikbaarheid. Speciaal voor de beoogde 911-killer wordt het submerk ‘Dino’ opgericht. Waarvan de naam een eerbetoon is aan de overleden zoon van Enzo Ferrari, Alfredo, die door bekenden Dino werd genoemd.
Porsche naar de kroon steken
Ferrari focuste zich vooral op V12-motoren, maar Dino werkte tijdens zijn leven aan de eerste compacte V6 die in Maranello –Ferrari’s thuisbasis– het levenslicht zou zien. Dino mocht het zelf niet meer meemaken, maar een doorontwikkeling van zijn zescilinder vindt uiteindelijk een thuis in de Dino 206 GT. Niet in de neus van de auto, maar achterin, recht boven de achteras. Laten we zeggen dat die positie van het aluminium blok de rijkwaliteiten van de Dino bepaald geen windeieren legt.
De koets van de auto wordt getekend door Aldo Brovarone en Leonardo Fioravanti, twee medewerkers van designhuis Pininfarina. De styling is typisch jaren ’60 te noemen: veel rondingen, weinig hoeken. Carrosseriebouwer Scaglietti brengt de visie van de designers tot leven in aluminium om gewicht te besparen. En om de auto passende rijeigenschappen mee te geven, krijgt de auto een onafhankelijke wielophanging, schijfremmen. Het gewicht? Zo’n duizend kilo, schoon aan de haak.
Dankzij het 180 pk-sterke blok katapulteert de compacte sportwagen zich in nog geen zes tellen vanuit stilstand naar de 100 kilometer per uur. Ook vandaag de dag cijfers waarmee je gerust thuis kunt komen. En cijfers die ervoor zorgen dat Enzo Ferrari in ieder geval qua prestaties de grote concurrent –de Porsche 911– ver achter zich laat. Want van die zes seconden die de Dino nodig heeft om naar de 100 te schieten, kan de Porsche op dat moment alleen nog maar dromen.
Tóch een echte Ferrari?
Van deze Ferrari-die-geen-Ferrari-mag-heten worden tussen 1968 en 1969 slechts 153 exemplaren gebouwd, voor opvolger 246 GT zich aandiende. De auto die hier wordt afgebeeld werd op 13 januari 1969 afgeleverd in de kleur Bianco Polo Park, maar al snel daarna wordt de Dino overgespoten in rood. Vele eigenaren en een uitvoerige en prijswinnende restauratie later komt de auto in handen van iemand die besluit de Dino in ere te herstellen en opnieuw in Bianco Polo Park te spuiten.
Hoewel een Dino officieel dan geen Ferrari is, wordt de auto inmiddels wél zo gezien. En terecht, want de Dino 206 GT maakt de weg vrij voor Ferrari om zich te richten op lichte, speelse sportwagens met een middenmotor. En qua prijzen doet de Dino anno 2022 niet meer onder. Want waar de auto ten tijde van z’n introductie een spreekwoordelijke fractie van een échte Ferrari kostte, moet je tegenwoordig heel wat tonnetjes op de toonbank leggen om jezelf tot eigenaar te kronen. Maar dan héb je wel iets.