URBAN EXPLORER
Vervallen kastelen, verlaten fabrieken, natuur overwoekerde pretparken: ‘urban explorers’ trekken er binnen en leggen het verval op de foto vast. Bob Thissen is ‘urbexer’ van het eerste uur. Zijn films en reportages gaan de wereld over.
Tekst Hans van Wetering Fotografie Bob ThissenHij staat op het punt weer te vertrekken, ‘een oude marinebasis’ dit keer. Waar precies zegt hij niet, want dat is nu eenmaal anathema in de wereld van de urban explorers. Locaties hou je geheim om te voorkomen dat de betreffende plek wordt overlopen, of erger. “Er zijn mensen die nadat ze ergens binnen zijn geweest alles kapot maken, zodat ze de enige zijn met een foto. Je hebt er ook tussen die alles meenemen. Ik heb iemand gekend die leefde van urbex, die trok er met een jute zak op uit.”
Bob Thissen maakt tv-programma’s over urbex, geeft lezingen, publiceert boeken, wordt als expert ingehuurd, onder meer door National Geographic: van urbex heeft hij zijn beroep gemaakt. Zijn Urbex-kanaal op Youtube heeft 250.000 abonnees. De films en fotoreportages zijn opgenomen over de hele wereld.
SCHITTERENDE ARCHITECTUUR
Maar de afgelopen maanden stond alles plotseling stil. Dichte grenzen. “Als urban explorer ben je dan gedwongen tot stilzitten, want in Nederland is niets te halen,” zegt Thissen. “Als hier een gebouw leeg komt te staan, wordt het vrijwel meteen gesloopt, of ze timmeren alles zo dicht dat je er niet meer in komt. En de economische hausse van het afgelopen decennium hielp ook niet.” Wat dat betreft breken met de economische crisis in de slipstream van Covid-19 hopelijk betere tijden aan, faillissementen inderdaad. “De urbexer is een aasgier ja,” zegt Thissen, “een ramptoerist.”
Is Nederland op urbexgebied een woestijn, in landen als Duitsland, België en Frankrijk daarentegen wemelt het van de vervallen kastelen en verlaten industriële complexen. Waarom vinden we dat nou zo mooi eigenlijk? Thissen aarzelt. “Vanwege de schitterende architectuur van die oude fabrieken. Vroeger maakten ze gebouwen met meer aandacht voor details, vanuit het idee dat mensen dan harder gingen werken. Wat ik ook mooi vind is wanneer planten zo’n gebouw overwoekeren: het idee dat wat we het als mensen toch altijd afleggen tegen de natuur.”
Schoonheid is ook niet altijd zichtbaar, zegt Thissen: “Soms is het een gevoel. Pas later zie je waarin het schuilt. Dat kan heel verborgen zijn. Soms vindt je schoonheid in de lelijkste dingen. Een koeltoren bijvoorbeeld heeft op het eerste gezicht niets moois. Maar toen ik er onlangs met een drone in vloog, zag ik ineens zo’n sci-fi landschap tevoorschijn komen. Je ziet dan schoonheid ontstaan waar je het niet verwacht.”
SCHOONHEID VAN AFWEZIGHEID
Kastelen en pretparken zijn geliefd: plekken waar de melancholie voor het opscheppen ligt. Op de foto’s die Thissen nam in zo’n pretpark, in Zuid-Korea, zie je de kinderen in gedachten nog rondrennen, suikerspin in de hand, maar hun gekrijs is verstomd en het geklingel van de automaten heeft plaatsgemaakt voor windgeruis. Fabrieken vormen een ander geliefd object, zoals die van Ford in het Belgische Genk. Thissen glipte er binnen niet lang nadat deze sloot (en 6000 man werkloos raakten). Carrosserieën hangen verloren in de productielijn. Het is alsof iedereen in paniek is weggerend. In de controlekamer staat een prullenbak. De prullenbakzak oogt smetteloos, alsof de schoonmaker als enige niet was ingelicht en dus daags na sluiting gewoon naar zijn werk was gegaan, en dus die prullenbakzak verving. Waarom is dit mooi? Vanwege het verhaal, vanwege datgene wat je niet ziet, datgene wat verdween. De schoonheid van afwezigheid: onzichtbare schoonheid, opnieuw. “Ik zoek altijd het verhaal.”
Op Thissens eigen website staan tips wat een urbexer zoal bij zich moet hebben. Stevige schoenen vanzelfsprekend, want die verlaten terreinen liggen bezaaid met spijkers. Snijbestendige handschoenen met grip, als een stuk glas moet worden verwijderd, en een EHBO-kit voor als het desondanks mis gaat. Een zaklamp: de elektriciteit is immers afgesloten. Eten en drinken, een slaapzak voor als overnachten noodzakelijk mocht blijken, bijvoorbeeld omdat je vergat een deurkruk mee te nemen: essentieel gereedschap, want deuren vallen (achter je) dicht, en in verlaten gebouwen hebben die vaak geen klink. Wat er ook nog staat: telescoopladder, touw, boot en lieslaarzen, voor de lastigere missies.
APOCALYPTISCH
“De meeste urbexers lopen achter elkaar aan,” zegt Thissen. “Ik ga liefst naar plekken waar anderen niet heen durven gaan.” En dus filmde Thissen in onderzeeërs, bivakkeerde hij een week op voor de sloop bestemde Franse oorlogsschepen (“Soms kwam de marine controleren op insluipers, dan verstopte ik me in een van de ontelbare hutten.”), dus sloop hij over zwaar bewaakte militaire terreinen. “In Rusland ben ik een hangar binnengekomen waar twee oude spaceshuttles stonden, een overblijfsel van de ruimtewedloop tijdens de koude oorlog. Je moet eerst veertig kilometer door de woestijn, en de bewakers lopen er met automatische geweren rond. Het is Russisch militair terrein. Daar wil je echt niet gepakt worden.” Gepakt werd hij wel in de Oekraïne, toen hij oude Russische militaire vliegtuigen fotografeerde: “Ze dachten dat ik een Russische spion was.” Het liep met een sisser af.
Thissen reisde ook af naar Fukushima. Drong er ’s nachts binnen, door kilometers over het spoor te lopen, “verkleed als een zwarte ninja”. De donkere kleding over zijn witte stralingspak diende om bewakingscamera’s te misleiden. “Eenmaal binnen heb ik gewacht tot het licht werd. Toen heb ik een paar gebouwtjes gefotografeerd en vervolgens ’s nachts terug naar het hotel. Dat heb ik zo een paar dagen gedaan.” Wat hij er aantrof: bergen stinkend afval, woekerend gras, dieren die de straten voor zich opeisten. “Wilde zwijnen vooral, die ruiken het achtergelaten voedsel in huizen en winkels en rammen met hun koppen de ruiten in om daarbij te komen.”
Een echte schoonheidservaring had Thissen er niet. “Het was vooral veel afval, pure treurnis. Ja, je kunt natuurlijk de schoonheid zien in zo’n apocalyptisch landschap. Schoonheid is voor mij een drijfveer – de schoonheid van die verlaten, vervallen gebouwen raakt me -, en het gaat ook om de kick, maar in de loop van de tijd ben ik het documentaire-aspect steeds belangrijker gaan vinden. Bij Fukushima krijgt niemand toestemming om er binnen te gaan. Ze zijn er nu alles aan het opruimen. Volgend jaar is er niets meer te zien van die hele ramp. Als niemand daar de wet had overtreden waren die beelden van die lege winkels en straten nooit gemaakt, had niemand dat ooit te zien gekregen en was een stuk geschiedenis verloren gegaan. Dingen vastleggen voordat ze voorgoed verdwijnen, daar gaat het me om.”